HOLOCAUST IN BLERICK
De systematische Jodenvervolging en genocide door de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog ging zeker niet aan Blerick voorbij. Tijdens de overheersing door nazi-Duitsland werden er zes miljoen Europese Joden vermoord. De moorden vonden grotendeels plaats in vernietigingskampen in gaskamers en bij massa-executies door Einsatzgruppen.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog telde Blerick negen Joodse inwoners. Voor het merendeel waren ze gevlucht voor de aanzwellende Jodenhaat in Nazi-Duitsland. Men dacht in Blerick veilig te zijn, maar schijn bedriegt. Op 24 augustus 1942 werden zij gesommeerd om zich de volgende dag te melden. De gruwelijkheden die volgden, verdienen een plek in de Blerickse geschiedenis. Slechts twee van hen overleefden de oorlog. In dit hoofdstuk proberen we alle negen kort te gedenken.
Stephan Israel Hirschberger (koopman, 51 jaar), woonde op de Antoniuslaan 49. Hij is geboren in Bingen 11-06-1891 en overleden in Auschwitz 31-08-1942. Stephan kreeg een oproep 24 augustus 1942 en werd de volgende dag op transport gezet. Hij is op 31 augustus 1942 in Auschwitz omgebracht. Op zijn persoonskaart is aangetekend dat hij 9 december 1942 is afgevoerd naar Duitsland.
Zijn echtgenote Selma Hirschberger-Mayer (58 jaar) woonde op de Antoniuslaan 49. Zij is geboren in Mönchengladbach 06-07-1884 en overleden in Auschwitz 31-08-1942. Selma kreeg een oproep 24 augustus 1942 en werd de volgende dag op transport gezet. Zij is op 31 augustus 1942 in Auschwitz omgebracht, op dezelfde dag als haar man. Op haar persoonskaart is aangetekend dat zij 9 december 1942 is afgevoerd naar Duitsland.
Erich Israel Hirschberger (electriciën, 23 jaar), woonde bij zijn ouders op de Antoniuslaan 49. Erich is geboren in Mönchengladbach 01-08-1922 en heel tragisch overleden in Grosz Rosen 07-02-1945. Hij behoorde samen met zijn ouders tot het eerste transport van 32 joodse burgers, die op dinsdag 25 augustus 1942 werden afgevoerd. Het overgrote deel van deze slachtoffers kwam eerst in Kamp Westerbork terecht. Erich werd op 9 december 1942 afgevoerd naar Duitsland en is daarna naar Auschwitz getransporteerd. Hij kwam in Blechhammer terecht en stond geregistreerd onder gevangennummer 177522. In januari 1945 is Erich Hirschberger met ongeveer vierduizend andere gevangenen op een zogenaamde dodenmars gestuurd naar Grosz Rosen. Over zijn doodsoorzaak lopen twee versies. De ene luidt dat hij op circa 35 kilometer westelijk van de plaats Blechhammer in het toenmalige Duitse Müllmen (het Poolse Wierzch) zou zijn doodgevroren. Volgens een andere lezing is Erich tijdens de mars op gewelddadige wijze om het leven gebracht. Als overlijdensdatum geeft de Oorlogsgravenstichting 7 februari 1945 aan. Hij werd op 27 januari 1945 met nog twee andere omgekomen Joden door de inwoners van deze plaats gevonden en begraven in graf nr. 1194.
Otto Grünthal (ingenieur, 62 jaar), woonde op de Antoniuslaan 51. Hij is geboren in Breslau 13-09-1882 en vermoord in Hout-Blerick 01-11-1944. Otto verscheen niet op die bewuste 25 augustus 1942. Hoe het hem en zijn gezin verging lezen we in het tweede deel van dit hoofdstuk.
1
Zijn echtgenote Martha Grünthal-Neumann, woonde op de Antoniuslaan 51. Zij is geboren in Lyck (D) 06-05-1892. Ook zij verscheen niet op 25 augustus 1942. Vermelding op 11 november 1942: met onbekende bestemming vertrokken. Ze overleefde de oorlog en emigreerde in 1947 naar de VS.
Ingeborg Rosenthal, woonde bij haar ouders op de Antoniuslaan 51. Kreeg een oproep op 24 augustus en verscheen niet de volgende dag.
Walther Rosenthal (21 jaar), woonde bij zijn ouders op de Antoniuslaan 51. Hij is geboren in Wesermünde 29-04-1922 en vermoord in Hout-Blerick 01-11-1944. Kreeg een oproep 24 augustus maar wist onder te duiken. Vermelding op 28 augustus 1942: met onbekende bestemming vertrokken.
Theodor Mayer (bedrijfsleider, 46 jaar), woonde op de Antoniuslaan 49. Hij is geboren in Mönchengladbach 19-09-1896 en overleden in Auschwitz 28-02-1943. Theoor werd in de nacht van 25 op 26 augustus 1942 thuis gearresteerd. Hij werd echter direct weer vrijgelaten. Een maand later kreeg hij een oproep om naar een werkkamp in Ochten in de Betuwe te vertrekken. Hij besloot hier gehoor aan te geven in de hoop niet naar Polen te worden gedeporteerd. Na een verblijf van acht dagen in Ochten werd het kamp ontruimd en de gevangenen naar Westerbork overgebracht. Vanuit dit doorgangskamp op 16 oktober naar Auschwitz gedeporteerd. Een paar maanden later ontving familie van Theodor in Arcen nog een kaartje van hem uit Birkenau, zijn laatste levensteken.
Martin Mayer (65 jaar), woonde op de van Laerstraat 18. Hij is geboren in Thür 29-11-1877 en overleden in Sobibor 14-05-1943. Van hem ontbreken verdere details
‘Gevaar, we moeten hier weg’
Ingenieur Otto Grünthal, zoon van Oygen en Lina Grünthal. Gehuwd met Martha Neumann. Ingenieur/koopman (Oorlogsgravenstichting)/fabrikant (overlijdensakte gemeente Venlo). Het gezin (Otto Grünthal, zijn vrouw Martha en twee kinderen uit het eerste huwelijk van zijn vrouw die de naam Rosenthal hadden) was na enige omzwervingen in Blerick geland. Dochter Ingeborg maakte aantekeningen in een soort zakagenda.
‘Gevaar, we moeten hier weg’, is een alleszeggend citaat uit die bewaard gebleven zakagenda van Ingeborg Rosenthal. Dit gebruikte ze in 1943 als dagboekje over haar onderduiktijd in Blerick en Venlo. Met haar stiefvader Otto Grünthal, moeder Martha Neumann en haar broer Walther, was Ingeborg uit Berlijn gevlucht voor de Nazi’s. Hun vluchtroute liep via Italië naar Nederland want daar woonde Ingeborg’s oom, Max Neumann. Zijn adres Keizersgracht 4 werd voor hen het eerste aanloopadres. Na gewoond te hebben op de Weteringschans en Bronckhorststraat, betrok het gezin in april 1938 een woning op de Antoniuslaan 51 in Blerick.
2
De Berlijnse ingenieur Grünthal werd compagnon in de firma Panter Landbouwwerktuigen van Kurstjens in Blerick. Het gezin paste zich snel aan. Wie het dagboekje leest, zal zich namelijk verbazen over zowel het goede Nederlands van Ingeborg als de contacten die zij in die korte tijd in Blerick wisten te leggen: in het dagboek staan diverse helpers uit het Blerickse zoals de juwelier Kortooms. Toen het gezin 24 augustus 1942 werd opgeroepen voor transport naar Polen, schoot huisarts Jules Vallen hen te hulp: suikerpatiëntje Ingeborg spoot zich teveel insuline in en Martha kreeg een blaasontsteking. Beiden werden halsoverkop door Vallen naar het Venlose ziekenhuis gebracht, waardoor Otto en Walter vrijgesteld werden van transport. Dit bleek uitstel van executie want op 10 november werden opnieuw joodse families opgehaald, ook dit keer wist het gezin tijdig onder te duiken. Ingeborg zelf verbleef nog in het ziekenhuis, maar dook ook onder. Opvallend is dat Otto, Martha en Ingeborg veelal op dezelfde adressen verbleven, maar Walther vaak elders was ondergedoken. Pas in juni 1944 kwamen ze terecht bij een familie in Genooi, zij bewoonden een vakantiehuisje in een bosperceel aan de Oude Venloseweg. De situatie daar was gevaarlijk: in het nabijgelegen café Jacobs waren Duitsers ingekwartierd en hun gastgezin wilde vooral verdienen aan onderduikers. Het onderduikadres werd waarschijnlijk verraden en op 1 november 1944 volgde de arrestatie van het gezin. Nog dezelfde dag haalde de Sicherheitsdienst Otto en Walther uit hun cellen, bracht hen naar Blerick en schoot beiden dood in een bosperceel in Hout-Blerick. Martha en Ingeborg ontsprongen de dans omdat Ingeborg bij gebrek aan insuline ziek werd. Een goede politieman bracht hen naar het Venlose ziekenhuis, waar zij onderdoken. Het Duitse toezicht zal in deze dagen minder zijn geweest, vanwege de chaos die heerste door de bombardementen van de Maasbruggen. Hoe dan ook, Martha en Ingeborg bleven ondergedoken tot de bevrijding van Venlo in maart 1945.
Er is nog een ander verhaal over het verblijf op het onderduikadres in Genooi. In dat huis verbleef ook een Joodse vrouw, die een intieme relatie onderhield met de heer des huizes. Twee niet-joodse vrouwen in hetzelfde huis hadden tegen betaling seksuele contacten met Duitse militairen. Als zij een klant ontvingen moest één der joodse onderduikers zijn bed afstaan.
De Grünthals betaalden honderd gulden per persoon per maand. Daarnaast tekende Otto Grünthal een verklaring dat hij zesduizend gulden ineens zou betalen als het gezin de bevrijding zou beleven. Na één van de vele ruzies met de huisbaas dreigde deze de onderduikers te verraden. En uiteindelijk gebeurde dat ook, mogelijk speelde daarbij een rol dat Otto Grünthal na een ruzie aan een huisgenoot had te verstaan gegeven dat de onderduikgever na de oorlog naar zijn zesduizend gulden zou kunnen fluiten. De onderduikgever gaf de vier onderduikers van het gezin Grünthal, maar niet zijn Joodse maîtresse, aan bij de Sicherheitspolizei. Men vermoedt ook dat de arrestatie het gevolg was van verregaande roekeloosheid van Rosenthal, die Duitse miltairen in de woning uitnodigde en vriendschap met hen poogde te sluiten.
Op 1 november 1944 omsingelden de Duitsers met een groep van elf man het huis en arresteerden de vier onderduikers. Opmerkelijk was dat ingekwartierde Duitse militairen probeerden de politieagenten op een dwaalspoor te brengen door hen te vertellen dat Walther Rosenthal, de stiefzoon van Otto Grünthal, het bos was ingevlucht, terwijl zij wisten dat hij zich in het huis had verborgen. Ook nu weer stelde de onderduikgever de politie op de hoogte van de ware verblijfplaats van Walther. De beide mannen werden overgebracht naar het politiebureau in Venlo en nog dezelfde dag op bevel van de Maastrichtse SD-chef Max Strobel door de SD’er Conrad en de Nederlandse SS’er Schut in Hout-Blerick doodgeschoten. Ze vonden hun laatste rustplaats op de Joodse begraafplaats te Venlo. Het graf is niet meer herkenbaar. Op de persoonskaart van Otto staat vermeld dat hij op 8 december 1942 is afgevoerd uit de bevolkingsadministratie met als kenmerk VOW (vertrokken onbekend waarheen). Op 2 november 1959 liet de Oorlogsgravenstichting aan het kerkbestuur van de Nederlands-Israëlitische gemeente te Venlo weten dat zij op statutaire gronden niet kon voldoen aan het verzoek een steen te plaatsen op het graf van Otto Grünthal, omdat het slachtoffer buitenlander was.
3
Na de bevrijding volgden uiterst teleurstellende maanden waarin Martha haar doodgeschoten zoon en echtgenoot moest identificeren, overal vergeefs aanklopte om de vermoedelijke verraders achter de tralies te krijgen maar dit niet kon bewijzen. Eind 1945 verhuisde ze met haar dochter naar Amsterdam en in februari 1947 emigreerden zij naar de VS. Ingeborg heeft haar dagboekje helaas nooit meer gezien, maar het is een bijzondere getuigenis van de Jodenvervolging in Blerick.
De moord op Otto Grünthal en Walther Rosenthal zou Conrad samen met Willy Schut (geboren op 28 november 1901) gepleegd hebben. Wie het standaardwerk ‘Het verborgen front’ van historicus Fred Cammaert raadpleegt, ziet dat Schut een uitsproken en gewetenloze misdadiger was. Hij schoot af en toe wild om zich heen, waarbij gewonden en mogelijk doden vielen. Hij verrichtte meerdere executies en betoonde zich een duivelse sadist bij de verscherpte verhoren van de Limburgse LO-leiders. Behalve van het NSB- en SS-lidmaatschap en het deelnemen in vreemde krijgsdienst werd Schut verdacht van minstens zes moorden (waarvan vier samen met anderen), meerdere malen poging tot doodslag, zware mishandeling en infiltratie annex meervoudig verraad. De geallieerden arresteerden hem ook in Duitsland, maar Schut ontkwam toch aan zijn berechting. Eerst door zich te beroepen op tijdelijk fysiek ongemak, zoals een ooraandoening, en tenslotte door knullig optreden van de Nederlandse autoriteiten. Op zeker moment werden de pogingen tot uitlevering gestaakt en werd Schut vrijgelaten door de geallieerden.
Dat de Duitser Hans Conrad (geboren tussen 1900 en 1910) zich wist te onttrekken aan justitiële vervolging was niet uitzonderlijk. Dat lukte meer dan de helft van de Maastrichtse Aussenstelle des SD und Sipo, inclusief de beruchte leider Max Strobel. Conrad, eerder bakker van beroep, was bij de SD Maastricht verantwoordelijk geweest voor de jodenvervolging in Limburg. Hij werd onder meer verdacht van de moord op de joodse Otto Grünthal en Walter Rosenthal, op 1 november 1944 in Hout-Blerick.
Moeder Martha Grünthal-Neumann en dochter Ingeborg Rosenthal moesten deze zware rugzak met verdriet en teleurstelling meetorsen voor de rest van hun leven.
Bronvermelding:
- Alfred Paul Marie Cammaert, Het verborgen front (1994), blz. 444;
- Bevrijdingscomité Blerick: herdenkingsuitgave `50 jaar bevrijding Blerick 3 december 1944′;
- GAV-OV33 (7.62);`Moord in Hout-Blerick’ door Wiel Mercus;
- Proces-verbaal van de Orde Dienst (OD) Hout-Blerick, ongenummerd van 2 november 1944. Dit proces-verbaal was in privébezit van Sjraar Mertens in Hout-Blerick.
- https://floddergatsblog.wordpress.com/2018/12/03/vijf-zware-oorlogsmisdadigers-die-nooit-voor-een-rechter-verschenen/
- Email mevr. W. Thomalla uit Duisburg d.d. 6 oktober 2004 met kopie van het overlijdensregister van Erich Israel Hirschberger (Müllmen-D). Hier staat als overlijdensdatum 7 februari, moet zijn 27 januari 1945.
- Paul Alexander, ‘De geschiedenis van mijn nieuwsgierigheid: Wat ik niet wist van mijn Joodse familie’ (Breda 2010) 30-31.
- Marcel Hogenhuis; https://venlovanbinnen.nl/historie/venlovanvruugergevaar-we-moeten-hier-weg/
- GAV; akte Burgerlijke stand Venlo, nr. 690/1945;