Wij hebben mevrouw A. van Lier-Bos op maandag 14 oktober in haar huidige woning aan de Molenstraat in Helden geïnterviewd. Toen we aankwamen, hadden mijn kleinere zus Jessica en ik verwacht een vrouw te zien , die misschien nog amper kon lopen en ons moeilijk zou kunnen begrijpen. 90 Jaar is voor ons héél erg oud.

Maar in plaats daarvan zagen we een vrouw, die heel vrolijk was en ook nog heel fit. Ze doet namelijk elke ochtend en avond nog allerlei soorten gymnastiekoefeningen. En daardoor is ze bijvoorbeeld nog heel lenig (ze doet de oefeningen met een souplesse, die ik bijvoorbeeld al lang weer kwijt ben). Mevrouw van Lier was, terugkijkend op haar leven, heel blij hoe dat leven verlopen is. Nu is ze een trotse Omi en is nog kerngezond. Iets waarvoor ze God al regelmatig heeft bedankt.

Zij heeft de Tweede Wereldoorlog beleefd als een ervaring, die eigenlijk niemand mee zou moeten maken. Een ervaring echter waarvan zij het achteraf niet erg heeft gevonden, om het wél te hebben meegemaakt. Want, naast allerlei minder leuke herinneringen, heeft ze ook veel mooie herinneringen overgehouden.

Zo weet ze nog hoe de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen. Ze was toen een meisje van 15 jaar oud en woonde in Maasbree in een boerderij, samen met haar ouders, broer en zussen. Iedereen in huis en het dorp had eigenlijk al langer verwacht dat Nederland zou worden aangevallen, want de Duitsers hadden al meerdere keren gedreigd binnen te vallen. Maar toen het ook echt gebeurde, was het toch nog wel schrikken. We hoorden dat er gevochten werd, ook bij ons in de buurt. Maar de Nederlanders waren geen partij voor de Duitsers. Die rukten snel op en voordat we het wisten, waren ze al in Maasbree. Het gebeurde allemaal zo snel, dat we niet eens tijd hadden om de Nederlandse soldaten echt te zien. En toen begon de bezetting.

Gedurende deze bezettingsperiode ging het leven bij hen thuis gewoon door. Al waren de mensen minder blij, spraken ze minder met elkaar en waren ze meer binnen. Maar de boeren moesten toch evengoed hun dagelijkse werkzaamheden doen en de kinderen gingen gewoon naar school. In zeer korte tijd leerden de mensen hoe ze met de Duitsers om moesten gaan. Er waren zelfs mensen in Maasbree, die met hen collaboreerden. Maar het belangrijkste was -zo merkten ze- om de Duitsers niet tegen te spreken.

De jaren gingen voorbij. Af en toe kwamen er Duitsers langs om eten op te halen. Maar wat mevr. Van Lier zich nog als het meest markant en gedenkwaardig herinnert, waren de bommenwerpers, die over Nederland vlogen. Ze had af en toe het gevoel dat er wel honderden vliegtuigen overkwamen om Duitsland te bombarderen. Dit moet al in 1944 zijn geweest. Als de vliegtuigen overkwamen, ging het luchtalarm. Iedereen moest dan naar de kelder om te schuilen. In de boerderij hadden ze gelukkig een schuilkelder, die groot genoeg was, zodat ook alle buren daarin konden schuilen. Het kon voorkomen, dat ze met 21 man in de kelder moesten schuilen. Haar vader en zij waren niet bang om in die kelder ondergedoken te zitten. Ze namen zelfs elke gelegenheid waar om naar buiten te gaan om te kijken wat er aan de hand was. Regelmatig waren er zulke luchtaanvallen. Ze vond het toen zelfs heel mooi en spannend om de Duitse zoeklichten te zien en ook de beschietingen. Je zag er regelmatig eentje neerstorten, omdat hij geraakt was. Er waren zelfs 2 vliegtuigen in Maasbree neergestort. Dan gingen we zoek naar de bemanning van die neergestorte vliegtuigen. Maar het was vaak alleen de parachute, die we vonden. Die parachutes deelden ze in het dorp uit, want die waren van heel fijne zijde. Mevrouw van Lier weet nog dat zij aan zo’n parachute een mooie blouse heeft overgehouden. Mevrouw van Lier wist niet of de bemanning werd opgepakt of dat zij ergens onderdoken. Deze informatie kreeg ze niet te horen, omdat zo’n jong iemand zich makkelijk kon verspreken en dat moest je niet hebben.

Maar aan alles komt een einde, zelfs aan de tijd van de bezetting. Ze zag dat de Duitsers steeds meer gespannen werden. Zo zag zij hoe de jongste Duitse soldaten zelfs gingen huilen, omdat de geallieerden steeds dichter bij kwamen. De mannen die toen nog in de omgeving waren, moesten verplichte arbeid gaan verrichten voor de Duitsers. Ze groeven vooral loopgraven en schuttersputjes. Ze weet nog dat op veel plaatsen waar ze langs kwam, zwaarbewapende Duitsers waren. Zo heeft ze zich één keer kapot geschrokken. Ze was toen rustig aan het lopen, toen ze een Duitser zag met een groot geweer die in zo’n schuttersputje verstopt zat. Iedereen zag aan deze signalen dat er iets ging veranderen: de geallieerden kwamen eraan.

Op de vraag wat zij van de Duitsers vond, begon ze een beetje te lachen (we waren n.l. niet de eersten die deze vraag stelden). Maar ze had al een antwoord klaar liggen. Soldaten zijn soldaten. Het waren heel aardige mensen, maar je moest ze niet tegenspreken. Zelf had ze er gelukkig niet veel last van gehad, maar de Duitse soldaten pakten natuurlijk wat ze nodig hadden. Maar dat deden de geallieerden ook. Het enige verschil was dat de geallieerden er iets voor terug gaven. Ze maakten er min of meer een ruil van als ze de producten afpakten. Zo kreeg zij als oudste eens een lekker stuk chocolade en een echt mooi witbrood.

De dag van de bevrijding van Maasbree weet zij nog heel goed. Het was ergens in 1944, toen de Canadezen en Engelsen naar Maasbree kwamen. En ze zag dat er steeds meer Duitsers rondom Maasbree waren. Toen wisten ze: de geallieerden kwamen eraan. Die kwamen vanuit Baarlo en Helden, richting Maasbree. Maar die opmars was niet gemakkelijk, want de Duitsers hadden hun positie versterkt met behulp van mijnen. Zo weet ze nog heel goed, dat er geallieerde tanks op de mijnen zijn gereden en dat die ontploften. Zelfs de kerktoren vloog in de lucht door de krachtige explosie. Ze weet niet meer wat er met die bemanning van die tanks is gebeurd, maar ze vertelde dat we ervan uit moesten gaan, dat zij die zware explosie niet hebben overleefd.

Maar na een lange tijd van bezetting, was het nu zover. De Duitsers waren weggejaagd en de geallieerden hadden Maasbree bevrijd. Maar de inwoners van Maasbree waren nog steeds bang dat de Duitsers weer terug zouden komen. Maar gelukkig lieten de Engelsen “zich niet klein maken”. De dag waarop Maasbree en Helden werd bevrijd, was er natuurlijk niet gelijk feest. Haar inmiddels overleden man Van Lier uit Helden moest op die dag nog de koeien naar het weiland brengen. En ineens werd er op hem geschoten. Hij kon op het nippertje ontkomen door zich in een bergje te verstoppen. Dat zou zo maar een mesthoop geweest kunnen zijn. Hij had er een wond aan zijn arm aan overgehouden. De kogel had n.l. zijn arm geschampt. Hij heeft die dag veel geluk gehad. Hij had de koeien natuurlijk losgelaten en die waren door de schrik gevlucht. De koeien werden nooit meer terug gevonden. Maar dit incident heeft de pret die dag niet bedorven. Want in de avond was er in een schuur een uitbundig feest. Zoiets werd destijds een “tudum” genoemd. Je zou dit vandaag kunnen vergelijken met een kieëtfees. En op dat feest bij die boer heeft zij haar man leren kennen. Hij speelde die dag in de schuur accordeon.

Opvallend was verder dat -nadat ze waren bevrijd- er niet meer veel over de oorlog en zo werd gepraat. Er was als het ware een zwijgperiode. Er waren verschillende soorten mensen: sommigen waren ondergedoken, sommigen hadden voor de vrijheid gevochten en weer anderen waren NSB’er geweest. Niemand had het er meer over en probeerde zo snel mogelijk de gewone dingen weer op te pakken.

Mathijs en Jessica Geurts