Wij zijn gaan praten met Anny Theelen en Leo Theelen. Een getrouwd koppel dat beide de oorlog hebben meegemaakt als kind zijnde. Anny is opgegroeid in Blerick. Terwijl Leo opgegroeid is op een boerderij. Anny heeft zich aangepast en Leo heeft zich verzet. Het koppel is later bij elkaar gekomen en getrouwd.
Anny’s verhaal
Ik heb veel gemerkt van de oorlog. Omdat ik in 1933 geboren ben, was ik zeven toen de oorlog begon en heb het dus ook vijf jaar meegemaakt. We hoopten iedere dag dat het over was. Maar dat gebeurde natuurlijk niet. Het werd heel spannend toen de Duitsers razzia’s gingen houden en joden gingen wegvoeren. Ik was te jong om alleen te blijven, dus als mijn moeder naar een onderduikplek ging, moest ik mee. Zelf heb ik niet echt moeten vluchten. We zijn wel vanuit Blerick naar Maasbree gegaan. Toen de razzia’s werden gehouden heb ik er heel veel van gemerkt. Want dan belden de Duitsers aan en dan moesten onderduikers zich verstoppen. Ze hadden bijvoorbeeld een gat in de vloer gemaakt. En daar een tapijt opgelegd. Toen gingen de onderduikers erin zitten en moesten wij het tapijt er weer overheen doen. We waren heel bang dat ze binnen kwamen, want dan zouden ze natuurlijk iets kunnen merken. Ik had zelf geen joodse vrienden. Ik kende wel joodse mensen. Zij zijn opgepakt en weggevoerd naar kampen in Polen. Ik ben daarna ook nog naar die kampen geweest. Ik vond het wel heel eng om te zien wat er met die mensen is gebeurd.
Ik ken ook mensen in het verzet. Na de oorlog zeiden ze nog zo: “We hangen er aan elke boom een op.” Ze hadden het natuurlijk over Nsb’ers. Gelukkig hebben ze dit niet gedaan. Ik ken ook mensen die vanuit Delft hier naartoe zijn gevlucht. Die zijn hier ondergedoken. Zelf heb ik niks kleins gedaan tegen de Nazi’s. We hielden ons eigenlijk op een afstand. We hadden ook geen radio. We deden niet echt veel kwa activiteiten. Op school was het ook erg eng. Elke keer als er een alarm ging, moesten we met z’n alle de kelders in. Ik heb op het einde van de oorlog weinig geleerd, aangezien we de hele tijd moesten vluchten. Ik herinner me weinig van wat ik allemaal heb geleerd. De bonnen waren niet echt een heel groot probleem. In het noorden was het veel erger. Maar wij kregen ook bonnen. Mijn vader werkte aan de Rijkswaterstaat, hij kreeg dus extra bonnen voor zeep. Maar voor de rest moesten er wel echt zuinig zijn. We zagen de bevrijding wel aankomen, we zaten in de kelder op het moment. De Duitsers merkte ook dat de bevrijding dichterbij kwam, ze werden toen heel streng. Waar wij woonde was vooral veld. Laterna zijn daar pas huizen gebouwd. Daar kon je echt de soldaten zien vechten. Mijn broer hebben ze meegenomen, hij moest graven. Hij is toen in een maïsveld gaan zitten met een schep. De bevrijding was geweldig maar het was ook heel spannend. We zaten in de kelder van de buren, we hoorden niks anders als kogels en granaten. Het was verschrikkelijk. En toen hoorde we een keer “Daar komen de Tommy’s!”. We noemden de geallieerden vroeger Tommy’s. We moesten toen naar buiten. Ik was toen heel kwaad, want ik dacht dat het Duitsers waren. Ik wilde ze niet eens een hand geven. Een kind bij ons in de kelder was ziek, hij had blindedarmontsteking. We hebben hem toen met de Tommy’s meegegeven. En laterna wisten zijn ouders niet meer waar hij was, want hij had zijn naam niet goed opgegeven. Hij is uiteindelijk gelukkig gevonden. We zagen de geallieerden in rijen voorbij komen. Ze zongen van blijdschap en wij ook natuurlijk. We kregen ook chocola, mandarijnen en tandenborstels van ze. Na de oorlog werden mensen die met de Duitsers omgingen echt met de nek aangekeken. Dat was ook wel logisch, ze hadden zoveel slechte dingen gedaan. Ik heb geen vrouwen gezien die werden kaalgeschoren. Ook geen Nsb’ers die werden mishandeld, ik was veel te jong dus hielden mijn ouders we daar van weg. Er was bij ons in de omgeving heel veel kapot gegaan. Ons huis ook. Het heeft wel lang geduurd voor alles weer terug naar het oude was. Alles moest weer opgebouwd worden. Ik denk nog wel eens terug aan de oorlog. Ik lig er niet wakker van, maar eerst wel. Bijvoorbeeld over een bombardement die heel dicht bij ons plaatsvond. Wij zaten boven en toen kwamen er vliegers overvliegen. Mijn broer kwam toen naar huis gerend. Hij zei dat er iets naar beneden kwam, een kogel of bom. Hij wist ook niet wat hij zag. Toen hoorde we de inslag, die ongeveer honderd meter van ons af was. Er zijn toen vier gezinnen omgekomen. Ik kende sommige van die kinderen, ze gingen naar dezelfde school als ik. Mijn vader wilde daar gaan helpen. Maar er stonden Duitsers die zeiden dat hij er niet bij in de buurt mocht komen. De mensen schreeuwen nog voor hulp. Ze zaten onder de tafel, want hun hadden de bom natuurlijk ook horen aankomen. Maar ze hebben die mensen er niet uit mogen halen. Het is verschrikkelijk dat je weet dat kinderen die je kent zijn verstikt onder de puin.
Leo’s verhaal
In de oorlog had ik geen radio, of ja wel een heel klein dingetje maar dat kun je niet echt vergelijken. Bijna niemand had eigenlijk een radio. Ook had bijna niemand een auto. Via dat kleine dingetje heb ik naar radio Oranje geluisterd, maar doordat er slecht ontvangst was kon je het niet goed verstaan. Ik ben geboren op een plek waar geen elektriciteitsaansluiting was, geen waterleiding en ook geen gas. Dus wij moesten alles met hout stoken. Je had misschien ook alleen maar in het centrum aansluitingen. Dus wij moesten ook al het water met een pomp naar boven halen. Ook moesten we ‘s avonds als het donker was alle gordijnen goed dicht maken, want er mocht geen licht naar buiten schijnen. Verder mochten we ook niet meer over straat lopen als het donker was. Het was ook heel gevaarlijk, want er liepen overal soldaten met geweren.
Ik heb thuis onderduikers gehad en als de soldaten dan kwamen moesten de onderduikers snel naar de hooizolder. Iemand die ik kende is ook met een razzia opgepakt en moest toen in Duitsland in de staalindustrie werken. Voor oorlogsmateriaal te maken. Hij is daar toen bevrijd door de Russen. Hij is bevrijd in een Poolse havenstad. Toen heeft het nog een maand geduurd voor hij terug was in Nederland. We hadden drie mensen in huis zitten. Ik herinner Joop, hij kwam uit Heiloo. En Piet, hij kwam uit Swalmen. En de laatste herinner ik me niet echt goed. Ik heb ook heel even een jood bij ons thuis gehad. Hij was een man rond de 50. Hij is toen via een stiekeme ondergrondse organisatie naar ons toe gekomen. Hij is drie tot vier weken bij ons verbleven. Maar toen kwam mijn vader er op een of andere manier achter dat hij een jood was en zei hij tegen de mensen die hem hier hadden gebracht: “Luister, jullie moeten een andere plek zoeken voor die man. Ik kan het niet verantwoorden.” We woonden in huis met zeven kinderen, hij vond dat hij het niet kon maken om zo zijn gezin in gevaar te brengen. Die jood is toen naar Lomm gegaan, naar de Hanikerweg. Ik weet niet wat er daarna met die man is gebeurd.
Ik woonde op een boerderij, mijn slaapkamerraam was het hoogste raam van het huis. En toen kwam er in een keer, midden in de nacht, ik denk zo’n 3 of 4 uur, een brandend vliegtuig langs. Die is toen op de rand van het dorp, in de buurt van de Schoolstraat neer gedonderd. Boven op een schuilkelder. Het was een Engelse bommenwerper. Laterna lag er iemand van de bemanning, ik denk een piloot, tegen de muur aan. Daar staat nu een café. Het was heel raar. Achteraf denk je, waarom hebben ze die man niet afgedekt? Hij lag daar gewoon met zijn militaire kleren, maar hij was natuurlijk wel dood. Ook is er een piloot hier in de buurt ondergedoken. Hij is bij een witte boerderij verbleven. Hij hakte hout, de hele dag door. Hij wilde zich nuttig maken en niet in de Duitse handen terecht komen. Ik zag hem heel veel, hij was altijd hout aan het kloven voor het fornuis en de openhaard. Het plan was dat hij via België terug naar Engeland terug zou gaan.
Ik heb ook een granaatinslag meegemaakt. Een vliegtuig dropte die en die spetterde uit elkaar. Ik stond in de deuropening. Je zou zeggen, de kans dat dat je raakt is zo klein. Maar er is toch een scherfje via de muur tegen mijn hand gekomen. Ik ben niet naar de dokter gedaan ofzo. Het begon wel te bloeden, ik heb het toen afgedept en afgepleisterd. Je kunt het nog steeds zien. Ik heb eigenlijk wel geluk, voor hetzelfde geld had het ook op een andere plek kunnen komen. Je weet het maar nooit. Het zusje van een vriend van mij is toen omgekomen door zo’n scherf. Die was buiten aan het spelen. De naam staat nog steeds op de kerk van Velden. Nia Rothof. Ik mag geluk hebben dat ik niet echt buiten was op dat moment. Ik speelde nog veel buiten. Anny niet, zij zat in Blerick tussen de huizen. En als zij op school de sirene hoorde gaan moest de hele school de kelder in.
In Juni 1944 zijn de geallieerden geland in Normandië, om West-Europa te bevrijden. En uiteindelijk was het rond september dat in België de Duitsers een grote nederlaag leden. En toen kwamen de Duitsers allemaal terug met de legervoertuigen. En ze hadden maar een opdracht, om zich weer in Arnhem te melden. Toen vroegen ze allemaal een omweg naar Arnhem. Er was toen ook een militair bij ons gekomen. Die al zijn pallets en insignes had afgedaan, want hij wilde niet meer als een herkend militair naar Arnhem toe.
Ik heb de bevrijding in het noorden meegemaakt, in Rhode, dat ligt zo’n 15 kilometer van Groningen af. Ik ben toen met heel veel mensen door Schandelo naar Straelen gegaan. Dit moesten we helemaal te voet afleggen. In straelen zijn we met een veewagon met stro gaan rijden. We wisten toen niet waar we naartoe gingen. Het enige dat we wisten is dat we naar Duitsland gingen. En dat niet goed was, omdat daar natuurlijk veel mensen opgepakt werden. We zijn weer de grens overgegaan in Winterswijk. Toen dachten we, we zijn weer terug in Nederland. Toen zijn we doorgereden naar de Korenbeurs in Groningen. En toen heb ik nog zo’n 2 dagen lang in de stro gelegen. Vervolgens kwamen we met 500 tot 600 mensen in Rhode terecht. Er waren toen een aantal dorpjes zoals Leek. Daar hebben een aantal Veldenaren gezeten.
Je zat ook niet meer samen met je gezin, omdat je toen ook grote gezinnen had. Ons gezinnetje zat op zo’n vier tot vijf plaatsen ondergebracht. We hebben toen nog in een bedstee geslapen, met echt zo’n deuren ervoor. Het was heel raar, je kunt je het bijna niet meer voorstellen. Daar hadden ze toen niets gemerkt van bombardementen. Anny zat in Blerick en heeft wel veel gemerkt van bombardementen. hun waren toen wel al vrij, maar ze weet nog dat er vliegtuigen over kwamen vliegen en dat ze toen op de grond moesten gaan liggen. Ik was toen bij de Maas. Wij waren nog niet vrij, maar aan de overkant van de Maas waren ze al vrij. Terwijl je elkaar wel kon zien. Daar was dus de grens. Ik kan me nog herinneren dat ze van 3:00 uur ‘s nachts tot 9:00 uur ‘s ochtends met granaten en mitrieuren aan het schieten waren, dit was de bevrijding aan de andere kant van de Maas (bij Blerick, enzovoort). Anny zag de soldaten (de Tommy’s) ook nog over straat lopen. Ook is er in Blerick een straat naar de bevrijdingsdag vernoemd, de Drie decembersingel. Ze heeft ook een bombardement van zo’n 100 meter verder meegemaakt. Iemand zei toen daar komt een kogel uit de lucht vallen. Er is toen ook een stuk van de muur van de kelder kapot gegaan bij ons. Haar opa is toen ook snel naar huis gerend om te vragen of alles oké was, want dan liep hij daar naartoe, want hij hoorde mensen gillen.
Dus haar opa is er toen naartoe gegaan, maar hij mocht er niet bijkomen. Hij heeft er toen ook een foto van gemaakt. De mensen lagen helemaal onder het puin en er zijn ook een paar gezinnen omgekomen, de mensen zijn toen onder de tafel gekropen en riepen om hulp, maar niemand mocht ze eruit halen. De Duitsers stonden er met geweren en je mocht er niet bijkomen. Hij heeft die pijn om ze niet te helpen ook nog heel lang bij zich gehad. In de oorlog was het ook als je een bom of granaat aan hoorde komen, ging iedereen meteen plat op de grond liggen. Ook voordat er vliegers aankwamen begon de hond al te janken, die hoorde dat blijkbaar aankomen. Dat was al minstens een kwartier van te voren. Ook als je de zwanen weg zag vliegen wist je dat er iets van vliegtuigen over kwamen. Er kwamen zo’n twee tot drie keer per nacht vliegtuigen van Engeland af, die naar het Ruhrgebied gingen. Daar werd namelijk veel van het Duitse oorlog materiaal gemaakt. De dag daarna zaten de mensen met elkaar te praten over welke steden ze gebombardeerd hadden. Je kon ook aan de stof zien welke kant de vliegtuigen op waren gegaan. Ik weet ook nog hier heel dicht in de buurt was een hele reeks bommen gevallen. Dit was op de Schandeloseweg. En als er dan een Duitse jager was, was het eerste wat de bommenwerpers deden is bommen laten vallen. Dan waren ze tenminste ook wat gewicht kwijt, want dan waren ze veel flexibeler met snelheid enzo.
Ik heb geen last gehad van de Hongerwinter, omdat wij toen een boerderij hadden. Er kwamen toen ook zelfs veel mensen uit de stad bij ons eten halen. Het maximum vervoer was toen eerder een fiets, want een auto had niemand. Wij hadden onze eerste auto pas in 1967 en dat was al best wel vroeg. Dus de mensen kwamen allemaal met de fiets en dan kwamen de eieren, melk, aardappelen en groenten halen, maar echt honger hadden ze hier niet. In de grote steden hadden mensen er wel veel last van.
De Tweede Wereldoorlog mee maken, hoe was het?
Wij zijn Lisa Alberts en Jule Mansvelders uit klas 3A2 van het Valuascollege in Venlo. Wij hebben Annie Theelen en Leo Theelen geïnterviewd en zij wonen nu in Velden. Annie heeft de bevrijding meegemaakt in Blerick in haar ouderlijk huis en Leo heeft de bevrijding pas later in het noorden van Nederland meegemaakt. Ze waren toen beide 11 jaar oud. Bij Annie thuis waren ze met 4 personen. Bij Leo thuis waren ze met 9 personen. Het interview was erg interessant en liep vloeiend en gemakkelijk. Annie en Leo waren erg gastvrij en aardig. Ze vertelden veel van wat ze nog wisten.Annie en Leo zijn blij dat ze de oorlog hebben overleefd en dat ze hun verhaal nog kunnen doorvertellen aan een nieuwe generatie. Ze zijn nu beide 86 jaar oud en zijn al samen 60 jaar getrouwd.
Bevrijding Blerick: december 1944
Bevrijding Velden: maart 1945
Bevrijding Roden: mei 1945
‘Van de een op de andere dag was er geen front meer’ vertelt Leo. De geallieerden kwamen binnen, vochten met de Duitsers en uiteindelijk wonnen ze het gevecht.
Het opgroeien voor Annie en Leo is voor een groot gedeelte in de oorlogstijd geweest. ‘Ik weet nog toen de oorlog uitbrak en dat we op bed lagen en de hele tijd geluiden hoorden, wat achteraf geweerschoten en granaten waren, en dat mijn vader toen zei dat het de Kop van Jut was op de kermis in Straelen.’ vertelt Annie. Haar ouders wisten al dat er oorlog kwam, maar ze was er zelf te jong voor om dat te beseffen.
Annie woonde tijdens de oorlog in Blerick met haar ouders en haar oudere broer. Haar huis is zo ver gebombardeerd dat er nog amper een gevel stond. Iets verderop ontplofte een bom en de schade was nog goed aan haar huis te zien. ‘We zaten toen in de kelder, maar de bommen vielen op het kelderdek. We moesten dus uit de kelder en verplaatsen naar de kelder van de buren.’ Een zoon van de buren had een blindedarmontsteking op dat moment en lag te kreunen van de pijn. De vader uit het andere gezin zat alleen maar te bidden. Heel hard te bidden. ‘Hij haalde er heiligen bij waarvan wij nog nooit gehoord hadden.’
Toen de bevrijders kwamen heeft Annie’s broer gelijk een paar mannen gehaald, want haar broer sprak als enige Engels, zodat het jongetje met de ontsteking geholpen kon worden. Ze hebben het jongetje meegenomen, maar het heeft nog lang geduurd voordat ze het jongetje hebben teruggevonden. ‘Mijn broer had gezegd dat hij Pieter heette, maar hij heette eigenlijk Piet. Er was nergens een Piet te vinden, maar uiteindelijk kwamen ze toch bij het jongetje uit en is hij terug naar zijn gezin gegaan.’
Leo woonde toen nog in een boerderij in Velden. Hij kan zich nog goed de bevrijding van Blerick herinneren. Blerick is bevrijd op 3 december 1944. ‘Van ‘s nachts 3 uur tot 10 uur ‘s ochtends werd er aan een stuk door geschoten en gebombardeerd, het ging boem boem boem.’
Bij Annie thuis hadden ze een radio, die verstopte ze goed in het radiokastje en af en toe luisterden ze naar Radio Oranje om te weten hoe het er nu voor stond. Annie was toen nog te jong om te beseffen hoe belangrijk die radio was voor haar ouders en voor de rest van de Nederlanders.
Ook bij Annie en Leo thuis werden ze geacht mee te doen aan de verduistering, dat betekende dat het ‘s avonds pikkedonker moest zijn. Oftewel alle lampen moesten uit, de ramen moesten verduisterd worden en bij Leo thuis hadden ze alleen maar petroleumlampen. Ze mochten ook niet meer naar buiten ‘s avonds, maar die regel kwam pas later in de oorlog.
Ze hebben vrij weinig geleerd op school eigenlijk. Het was veel onderduiken in de kelder voor hun veiligheid en lesgeven ging dus moeilijk. Ze renden hard naar de kelder om erin te komen wanneer de sirene ging. Het werd steeds normaler. In het begin van de oorlog gingen ze nog bijna iedere zondag naar de kerk, maar steeds verder in de oorlog werd het gevaarlijker.
Toen Leo geëvacueerd was naar het noorden heeft hij nog heel wat weken ‘s ochtends in een zaaltje les gehad om toch nog wat te leren.
Leo en Annie moesten toen wel 4 à 5 keer in de week ‘s nachts naar hun kelder om te schuilen voor bommen die werden neergegooid. Het luchtalarm ging dan af. Bij Leo was het dek van hout en soms was het zelfs in de kelder te gevaarlijk om daar te schuilen. Ze gingen dan naar de buren, want zij hadden een betonnen kelderdek.
Bij Leo thuis hebben ze onderduikers gehad. ‘Eentje uit Swalmen, ene Joop en een oudere man waarvan bleek dat het een jood was.’ De joodse man is via het verzet bij Leo in huis gezet, maar na 3 weken ongeveer heeft zijn vader er voor gekozen dat hij weg moest. ‘Als ze kwamen controleren en hij werd gevonden waren we erbij en mijn vader kon dat niet verantwoorden.’ Ze waren toen met 9 mensen thuis en als de Duitsers er achter zouden komen, zou het gezin uit elkaar vallen. Daarna heeft Leo hem nooit meer gezien, en weet dus ook niet of hij de oorlog overleefd heeft.
Ze wisten toen ook nog niet dat er concentratie- en vernietigingskampen waren. Later na zijn ze er wel eens geweest. Ze hadden zelf geen joodse familieleden of kennissen die ze hebben verloren. In de buurt woonden ook geen joden. ‘Het was denk ik meer in de grotere steden’ zegt Annie.
Ze hebben ook meegemaakt dat alles op de bon ging. Ze konden niet zomaar naar de winkel gaan voor nieuwe schoenen, daar moest je eerst bonnen voor hebben. De bonnen kregen ze van de gemeente en hoefden ze dus niet zelf te kopen. ‘Onder mekaar werd er ook wel eens geruild, als ze iets anders wilden.’ Annie en Leo hebben zelf nooit honger geleden. Leo woonde op de boerderij en daar was natuurlijk genoeg vee om van te eten.
Annie’s vader werkte bij de Rijkswaterstaat en kwam vaak bij boeren en kreeg daar vaak wat eten mee voor thuis. ‘Heel veel mensen hadden toen een boer adres waar ze hun eten gingen halen, zoals eieren, kaas, melk, groente en vlees.
Als iemand geen eten had, konden ze naar de gaarkeuken. Hier stonden grote pannen met iets wat leek op soep en daar kon je dan een bord of pan vullen met wat ze die dag hadden. Dit is vergelijkbaar met de voedselbank die wij nu hebben.
Er waren nog wel wat fietsen, maar zonder banden. Annie en Leo moesten fietsen op de velgen en dus maakten ze zelf banden van rubberen slangen of riemen. Later in de oorlog werden de fietsen toch afgenomen door de Duitsers. ‘Iedere Duitser heeft toen wel eens een fiets gestolen’.
Later in de oorlog was er de ‘hark’. Dit kun je vergelijken met een tweedehandswinkel. De spullen in deze winkel kwamen vanuit het noorden. Als je toen iets nodig had, kon je daar altijd even gaan kijken of het er stond. ‘Vaak werd er door de pastoor ‘s zondags eerst voorgelezen wat er weer nieuw in de hark stond, zodat de mensen er na de mis heen konden om spulletjes te halen die ze nodig hadden.’ Deze tweedehandswinkel was handig voor mensen die niet zoveel geld en bonnen hadden. Op de hark hadden ze kleding, meubels, huis-tuin-en keukenspulletjes, etc.
Op 20 december 1942 knalde er bij Annie een ‘V1’ zo’n 100 meter verderop neer. Haar broer schreeuwde ‘het is gebeurd’, maar ze wisten niet wat het was. Ze zijn de kelder ingedoken. Haar vader was op dat moment niet thuis en is toen meteen naar huis gekomen. Het huis van Annie had heel wat schade aan de gevel en in de fundering. Haar vader wilde bij de buren gaan helpen, maar de Duitsers stonden al met het geweer klaar en ze mochten geen hulp gaan verlenen. De bewoners van de woningen schreeuwden om hulp. Tussen de slachtoffers zaten ook klasgenootjes van Annie. Hele gezinnen zijn toen omgekomen. Ze weten nog steeds niet wat voor bom het is geweest. Het gezin van Annie en zijzelf hebben nog geluk gehad. De bom had ook bij hun op het huis kunnen vallen.
Annie’s vader is ook vaker meegenomen door de Duitsers als er bij zijn werk iets gebeurd was wat de Duitsers niet goed vonden. Gelukkig is hij altijd weer naar huis gekomen, maar het had ook anders kunnen aflopen.
Haar vader heeft ook moeten onderduiken bij hun thuis op de vliering. Deze vliering was verbonden met de vliering van de buren. Als er toen razzia’s waren kropen de mannen aan beide kanten erop en als er dan bij de buren werd aangebeld kwamen de mannen van de buren naar het huis van Annie en zo ook weer andersom als er bij Annie thuis werd aangebeld. ‘Ze belden nooit aan beide deuren tegelijk aan, wat eigenlijk best wel gek was.’ Annie heeft zelf ook een keer op de vliering gezeten, want er was niemand anders thuis die voor haar kon zorgen.
Haar vader zat er toen vaak, want als ze pas de zolder opgingen als de Duitsers aanklopte was het te laat. Vaak heeft haar moeder toen aan de deur moeten zeggen dat er geen mannen meer waren, of dat ze ze al meegenomen hadden. Dit geloofde ze toen wel vaak.
Leo is ook moeten evacueren. Hij liep toen met zo’n ongeveer 2000 mensen als eerste helemaal naar Straelen. Ze zijn daar op de trein gestapt en naar het noorden van Nederland vertrokken. Hij heeft 2 dagen in de trein gezeten, in de welbekende veewagens tussen het stro. ‘Ik kan me nog goed herinneren dat de trein stopte en dat ik het bordje Winterswijk zag. Er werd gejuicht door iedereen en we waren dolblij dat we weer in Nederland waren aangekomen. Dat moment vergeet ik nooit meer.’ Daarna heeft hij nog 2 dagen in Groningen tussen het stro gelegen. Ze zaten daar met zo’n 500 andere ‘vluchtelingen’.
In het noorden waren er veel meer NSB’ers dan hier in Limburg. De NSB’ers kregen veel meer bonnen en levensmiddelen dan de ‘normale’ inwoners.
Het gezin van Leo zat opgesplitst over het plaatsje waar ze verbleven. Van ongeveer midden januari tot midden mei hebben ze daar gezeten.
De krant heeft nooit over deze evacuatie geschreven en pas veel later heeft iemand een brief ingezonden, zodat de media wist wat er toen was gebeurd.
Leo was met de bevrijding in Roden, Drenthe. Hij heeft gezien dat de zogenaamde ‘moffenmeiden’ kaalgeschoren werden en voor schut werden gezet. ‘We moesten klappen en juichen op dat moment, maar ik besefte toen nog niet watmer gebeurde en waarom ze de meiden kaal deden scheren. Later begreep ik pas waarom.’
Leo heeft de oorlog ook nog eens langer meegemaakt, want het noorden is pas later bevrijd. Van ongeveer midden januari tot midden mei heeft hij in het noorden gezeten. Toen hij terugkwam is hij op een open vrachtwagen oplegger neergezet en zo zijn ze terug gereden naar Velden. HIj heeft toen de hele dag op de vrachtwagen gezeten. Een broer van Leo is te voet naar huis gekomen vanuit Roden, met een fietskarretje voor hun persoonlijke spullen, gelopen.
Leo heeft van de oorlog nog een litteken overgehouden op zijn hand. Hij stond toen te kijken naar een granaat die ontplofte en blijkbaar is hij toen geraakt aan z’n hand waar hij later achter kwam. Hij stond in de keukendeur en werd geraakt door een granaat die in de lucht ontplofte. Voor de rest heeft hij er niets aan overgehouden.
Toen Annie naar Maasbree moest evacueren heeft ze de tocht moeten lopen en is toen ook een aantal keer beschoten door Duitse vliegtuigen. Ze is toen op de grond moeten gaan liggen en alle spullen moesten ook zo snel mogelijk naar de grond. Als het toen weer over was konden ze weer verder lopen.
Met de bevrijding was er een geallieerd leger die Annie en alle anderen in Blerick kwamen bevrijden, Amerikanen, Engelsen, Polen, Fransen noem het maar op. Ook een paar Nederlanders hebben toen gevochten tegen de Duitsers. Die Nederlanders zijn toen eerst naar Engeland gegaan en vanuit daar terug gekomen om te vechten. ‘Wij noemden ze de Tommies, maar ze kwamen van overal.’
Toen de bevrijders kwamen is Annie geëvacueerd vanuit Blerick naar Maasbree en daar heeft ze de Duitsers langs zien lopen. Ze vergeet het nooit meer dat de Duitsers toen vroegen of ze wat mochten drinken bij de boerderij waar ze toen der tijd sliepen in een kamer op wat stro. ‘De man van wie de boerderij was ging een emmer halen met een scheplepel, zodat ze gemakkelijk konden drinken, maar hij moest eerst zelf drinken. De Duitsers waren namelijk bang dat er vergif in was gegooid.’
De bevrijders maakten er een groot feest van, die jongens hadden zelf op dat moment ook geen thuis en vonden het dus heerlijk om met de bewoners te praten en ook om met de kinderen te spelen. Met de bevrijding kreeg Annie ook pas haar eerste eigen tandenborstel van de bevrijders. Ze hadden er thuis wel eentje, maar die was alleen voor haar ouders. Het eerste stukje chocolade kreeg ze ook van de Tommies. Met pakjesavond kreeg ze als cadeautje een rolletje pepermunt, wat ze nog nooit eerder op had. Dat was haar cadeau en daar was ze toen dolblij mee.
In Blerick werd er goed feest gevierd met de bevrijding, maar in het noorden heeft Leo niet echt een feestje meegemaakt. Hij kwam een keer in een dorpje waar er toen een bom viel en de mensen waren verbaasd, want er viel daar bijna nooit wat. ‘Bij ons viel er om het uur wel wat aan het front, maar daar viel er misschien een keer in de week of twee weken wat.’
Annie heeft wel bewust de bevrijding meegemaakt en heeft ook goed feest gevierd. Ze liepen toen op straat en er werd geschreeuwd: ‘Het is afgelopen met die meiden’ wat verwees naar de meiden die met de Duitsers omgingen. Er is ook een soort optochtje geweest waarin Annie mee heeft gelopen om de bevrijding te vieren.
Een groot feest was het niet, want er was teveel gebeurd en teveel mensen waren familieleden verloren. Een feestelijke stemming was er dus niet, maar iedereen was natuurlijk dolblij dat de oorlog eindelijk voorbij was.