Wij zijn Daniël Wissingh en Kenzo Muns. Wij hebben mevrouw Van Heyster geïnterviewd. Zij is ook bekend van de film ‘de oorlogsverhalen van Truus van Heyster’, deze film heeft zij met – zoals zij het zelf noemt – de 3 T’s gemaakt.
Veel leesplezier!
Ik was ten tijde van de oorlog twaalf jaar oud. Ik woonde op de Steenstraat, Steenstraat nummer 8. Wij hadden een banketbakkerij. En dit is mijn oorlogsverhaal: “De oorlogsverhalen van Truus van Heyster”.
BOEM! Ik schrok wakker, ik was nog verdwaasd. Ik zag dat de brug was gesprongen. ‘Het is oorlog’ riep mijn vader. We vluc htten de kelder in. Ik zie op een
tafel taartjes staan met daarop: ‘voor moeder’. Ik realiseerde me dat het zondag moederdag zou zijn. Het was 10 mei.
We hoorde door het keldergat de Pruisen lopen met die knarsende laarzen.
Ik was bang, heel bang.
Venlo was gevallen.
In het begin waren de Duitsers goed uit te houden. Op z’n minst merkte wij er niks van. Wij hadden, aangezien mijn vader banketbakker was ei, boter, meel enzovoorts. Wij kregen ook opdrachten van het Duitse hoofdkwartier en Villa Rosa. Langzamerhand hadden wij steeds minder en minder en minder. De Duitsers werden onvriendelijker. Wij mochten de Duitsers ook niet. Mijn stief-moeder – want mijn echte moeder was toen al gestorven – is bijvoorbeeld een keer gearresteerd geweest door de Duitsers. Dat ging zo: ‘Een Duitser kwam bij ons de winkel ingelopen om een bestelling door te geven. Hij bracht de Hitlergroet ‘Heil Hitler’, snauwde hij. Mijn moeder beantwoordde die groet. Heil Moskou riep ze.
‘Hebe deine Hände’. Mijn moeder was gearresteerd. Er was hier gelukkig een overgelopen Pruis. Die kon je bellen als je problemen had met de moffen. Hij kreeg haar vrij door te zeggen dat mijn stief-moeder niet goed snik was en je die niet te serieus moest nemen.’
Ik was – en ben nog steeds – katholiek. Wij merkten veel van de jodenvervolging omdat wij als banketbakkers veel Joodse klanten hadden, met velen waren wij goed bevriend. Ik had nog nooit een jood als een mindere gezien, het waren gewoon mensen net als ik. Veel van mijn vrienden moesten onderduiken en zo ook moest de joodse familie bij ons in de straat ineens weg, zij vroegen mijn moeder om wat spulletjes voor haar op te slaan zodat als ze ooit terugkwamen zij nog iets hadden om naar terug te keren. Mijn moeder heeft hiermee ingestemd, zelfs na de vurige discussie met mijn vader dat het te gevaarlijk was. die avond liepen mijn moeder en een goede vriend van haar in het alles opslokkende duister, met alleen een knijpkat om voor de voeten te kijken. De kisten werden opgeborgen in de eerste kelder, wij hadden toen nog van die grote kelders met meerdere ruimtes, deze had de dikste muren dus waren de spullen hier het veiligst tijdens bombardementen. Ik weet nog hoe opgelucht ik was toen mijn moeder terug was, omdat er toen veel patrouilles rondliepen was de kans groot dat ze werd opgepakt door de Duitsers, en god weet waar zij dan uit zou komen.
En toen kwam het 13e bombardement van Venlo. Mijn huis en dat van anderen. Wij liepen met ons gezin na het bombardement naar buiten. Wij zagen een voor ons bekend gezin. Alleen de vader overleefde het. Hij stond op het puin te zoeken naar zijn vrouw en kinderen. maar één ding was zeker. De bevrijding van Venlo was nabij. Wij moesten toen het huis aan, want dat was weg, we moesten toen in een kelder zitten, wij noemden dat geen kelder, wij waren groter gewend. Daarin was ik niet bang, maar in deze kleine kelders was ik wel bang, heel bang. Maar het 13e bombardement, was ook het grootste bombardement van Venlo, toen Venlo helemaal in brand vloog, zag ik de muren bewegen. Ik ben nog nooit zo bang geweest.
We moesten zelfs in die kelder staan. We mochten niet in de stad blijven. Toen we nog bij een bombardement in onze eigen kelder zaten, kwam meneer Van Lokven – we hadden alle kelders doorgebroken – hij zei: ‘we hebben helemaal niks meer, de ene kant van de Steenstraat bestaat niet meer, de hoedenwinkel bestaat niet meer, de drankzaak, allemaal weg’.
Toen we uit Venlo waren gingen we naar Tegelen toe. Bij een boerengezin.
Dat boerengezin was niet zo proper. Dus mijn vader zei tegen mijn moeder: ‘ga jij maar koken’ en dat deed ze. Een keer was het eten daar op en werd het paard van het boerengezin ‘s ochtends geslacht, ‘s middags stond het op tafel. Wij konden het echt niet eten en zijn vertrokken.
Op 1 maart 1945 werden wij bevrijd. Wij zagen de Canadezen over de Kaldenkerkerweg lopen, allemaal zwarte mensen. Wij, ik en mijn zus, hadden nog nooit zwarte mensen gezien. Wij vonden ze heel mooi. 9 maanden later kreeg mijn nicht een kind. U kunt wel raden van wie.
Mijn ouders luisterden ook naar Radio Oranje, met de buren, u weet wel in de doorgebroken kelders. Ik mocht er nooit naar luisteren. Wij sliepen ook in de kelders, ik raakte daardoor ook goed bevriend met de buurjongens en -meisjes.
Wij merkte eigenlijk helemaal niks van operatie Market-Garden en D-day. Wij wisten het ook niet. Mijn vader, want de vrouwen mochten ook niet meeluisteren met Radio Oranje, zou het wel geweten hebben. Ik vond het ook niet erg dat we werden gebombardeerd als de pruis maar uit het land zou gaan.
Ik was – en ben nog steeds – katholiek. Wij merkten veel van de jodenvervolging omdat wij als banketbakkers veel Joodse klanten hadden, met velen waren wij goed bevriend. Ik had nog nooit een jood als een mindere gezien, het waren gewoon mensen net als ik. Veel van mijn vrienden moesten onderduiken en zo ook moest de joodse familie bij ons in de straat ineens weg, zij vroegen mijn moeder om wat spulletjes voor haar op te slaan zodat als ze ooit terugkwamen zij nog iets hadden om naar terug te keren. Mijn moeder heeft hiermee ingestemd, zelfs na de vurige discussie met mijn vader dat het te gevaarlijk was. Die avond liepen mijn moeder en een goede vriend van haar in het alles opslokkende duister, met alleen een knijpkat om voor de voeten te kijken. De kisten werden opgeborgen in de eerste kelder, wij hadden toen nog van die grote kelders met meerdere ruimtes, deze had de dikste muren dus waren de spullen hier het veiligst tijdens bombardementen. Ik weet nog hoe opgelucht ik was toen mijn moeder terug was, omdat er toen veel patrouilles rondliepen was de kans groot dat ze werd opgepakt door de Duitsers, en God weet waar zij dan uit zou komen.
Ik merkte weinig van de hongerwinter, ik was te jong om te werken dus zat ik op een kostschool waar ik verbleef tot ik mijn diploma haalde. Ik zat vanaf de zesde klas op de kostschool. Ik had toen net mijn Mulo diploma gehaald, dat includeerde Duits, Frans, Engels, Aardrijkskunde en Geschiedenis, ook meetkunde, dat is Natuurkunde en Algebra. Op de kostschool was het eigenlijk alleen leren. Wij leerden ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds. De kostschool had een groot terrein waar zelf vee werd gehouden, dus wij kregen altijd goed te eten. In 1944 “begon” de oorlog pas echt, we merkte toen dat de Duitsers nog brutaler optraden. Ik moest toen ook thuis blijven omdat de treinen werden beschoten. Thuis merkte wij er weinig van.
Doordat wij een banketbakkerij hadden, hadden wij zelf meel, suiker en andere ingrediënten om onszelf van voedsel te voorzien. In Limburg was er sowieso niet super veel te merken van de hongerwinter. Ook gingen er veel mensen naar het Noorden. Naar Groningen om op het platteland te wonen. In West -Nederland was het niet zo gemakkelijk, die mensen zaten vast, hadden weinig voedsel.
De Duitsers snauwden altijd naar ons, ze maakten opmerkingen die ik niet begreep. Ik vond de Duitsers best eng. Ze liepen altijd op van die knarsende, Duitse M37 schoenen, daar zaten van die metalen nopjes op. Ik mocht ook niet meer zelf naar buiten, de Duitsers patrouilleerden de hele dag en nacht, mijn moeder was bang dat ze mij zouden meenemen naar een van de vele kampen. Vooral ‘s nachts was het gevaarlijk om naar buiten te gaan, alle lampen moesten dan uit en je had alleen een knijpkat om je weg te verlichten. Zo’n ding verlichtte niet verder dan je voeten. Dit was zodat de geallieerden geen duidelijk doelwit hadden. En de stad niet aangevallen werden.
Op dit moment heb ik geen haatgevoelens meer tegen de Duitsers. Ik denk dat ze er vrij weinig aan konden doen. Ja ze stemde op de NSDAP, maar wisten niks van zijn plannen. Ja, ik heb het ze vergeven.
Na de oorlog ben ik getrouwd en ben ik met mijn man Joep. Wij hebben samen de schoenenwinkel van Heyster opgericht.